Deel 6: De Liefdesaffaire
Eerst een lijst van de zelfverzonnen metaforen en woorden, die tot de revu gepasseerd zijn. met hun verklaringen:
De derde weg: Hoe te zijn, wanneer je je bedreigd voelt in je voortbestaan? Wanneer de weg van ontkenning of illusoire redding het niet voor je is, maar de weg van continue verontrusting ook niet. De derde weg kiest voor intimiteit.
De kans: In het toelaten van de mogelijkheid dat we misschien geen toekomst (als vanouds) voor ons hebben liggen, laat je je blik opeisen door de eindigheid. Die dwingt na te denken over wat wezenlijk is voor je. De kans is: te kiezen voor leven in je volle betekenis.
Coming out van een gevallen engel: Weer durven te weten dat je in essentie goed bent. Een parel.
Heksen en trollen: De gekwetste parel van het in essentie goed zijn, wordt bewaard door zelfdelen, die geen keus hebben dan via indirecte, niet altijd even frisse strategieën, toch voor het intrinsieke waardevol zijn op te komen. Ze kunnen zich daartoe vreselijk gedragen, maar hun diepste intentie is schoon.
Het geweven mysterie doek en de schering en inslag van God: Het leven schildert zich voort op een van schering en inslag geweven doek. Schering als de verticale draad van waarheid. En de inslag als de horizontale draad van liefde. De draden borgen elkaar en vormen een kompas: Er wordt wederzijds gepeild of er sprake is van liefde in waarheid en van waarheid in liefde. Dogma speelt daarbij geen rol.
Tussen de draden door glinstert het mysterie: de oer-potentie, oer-autoriteit, waarachtigheid en soevereine liefde. Die in wezen één en dezelfde zijn.
Het zwaard van je boot: Dat je steeds terug kan duwen wanneer het omhoog gestuwd wordt door angst. Waardoor je op mysterie-koers blijft liggen, en overlevingsdrift je niet laat kapseizen.
Het gewetene: dat wat altijd geweten is en zal zijn. Het gewetene wordt ‘geademd’ door het geweven mysterie doek van het mysterie, waar alles deel van uitmaakt. Ons DNA, onze ziel, zijn gemaakt van hetzelfde weefsel en ademen mee. Je lichaam is de drager van je gewetene. De waarheid en liefde van je gewetene stuurt aan op een tijdloze organische ethiek, verbonden met het grote geheel.
Excalibur, het persoonsgebonden zwaard des onderscheids: een hoogsteigen stuk gereedschap, dat onderscheid kan maken tussen enerzijds waarheden-in-de-buik en liefdes-in-het-hart die niet resoneren met het geweven doek van het mysterie, en anderzijds waarheden en liefdes, die er wel mee resoneren. Het zwaard dat, ondanks het kippige brilletje van je persoonlijkheid, toch in staat is ‘angst en afweer-gestuurde ik-delen’, te ontwarren van een dieper gelegen subjectieve gewaar zijn: het gewaar zijn van wat er in wezen aangeraakt wordt of beantwoord wil worden.
Ik kan de toekomst niet kennen. Ik voel me niet hoopvol, maar ook niet hopeloos.
Ik wil niet voorover leunen in het idee dat het einde der tijden allang aangebroken is. Ik leun evenmin achterover in het wegwuivende gebaar dat techniek de klimaatveranderingen wel weer recht zal trekken. Zowel wegwuiven of, al dan niet cynisch, de handdoek in de ring gooien, is in feite zeggen: ik onttrek me, na mij de zondvloed. Totdat de vloed per ongeluk toch al aan de lippen is komen te staan…. Eigenlijk is dat al gebeurd. En weten we dat.
Dus is er angst.
Handenbinder
Angst was altijd al een overtuigende handenbinder. Angst klampt vast, weert af, ontkent met hand en tand, steekt de kop in het zand of ramt erop.
Nu er steeds minder is om ons aan vast te houden, worden we nog banger. Weren we feller af, ontkennen we vuriger, rammen we er sneller en harder op los. Of klampen ons bij gebrek aan beter vast aan illusies, die overduidelijk van los of zelfs bizar zand aan elkaar hangen aan.
Doodsangst?
Ik dacht eens over doodsangst en waarom die bestaat.
Ons ego kan zich niet voorstellen dat het niet bestaat en is bang te verdwijnen.
Maar toen je net geboren werd had je nog geen ego. Was dat eng?
En voor je conceptie, was er toen iets om bang voor te zijn? Waarom vrezen we dan wel onze laatste ademteug en wat daarna komt. Of niet komt?
Ik dacht: Doodsangst verwijst niet naar de dood en dat die gevaarlijk zou zijn. Doodsangst verwijst naar de kostbaarheid van het leven. Hij helpt doordrongen te raken van de waarde ervan.
En altijd is het zo geweest,
dat de liefde haar eigen diepte niet kent,
dan op het uur der scheiding.
-Kahlil Gibran-
‘Leven met Losse Handen’
Een boeddhistisch leraar schijnt dit zinnetje gemunt te hebben. Mij trof het als een kernachtige samenvatting, van wat ik voel dat van mij en ons gevraagd wordt. Altijd al, maar nu zeker.
Ik ben me altijd bewust geweest van het feit dat ik eindig.
In zekere zin is ‘zijn’ één grote voorbereiding op ‘niet meer zijn’, die vragen oproept als: waarom ben ik er? Wat doet er werkelijk toe? De dood vraagt naar je antwoord.
De situatie waarin we ons als mensheid gemanoeuvreerd hebben, plaatst ons oog in oog met onze (uit)sterfelijkheid*. We kunnen ons laten knevelen door angst. We kunnen ons ook, dwars door de angst heen, leren wijden aan wat het bestaan werkelijk van zin voorziet: verbondenheid. Waarachtige intimiteit. Liefde dus.
En dat dan ruim voor ‘het uur van de scheiding’.
In mijn zesluik probeer ik te beschrijven wat in mijn beleving onontbeerlijk is, om uit de greep van de angst te kunnen raken. Om valse vormen van houvast op te kunnen geven. Om met Losse Handen te kunnen leven. Dat wil zeggen: handen, hart, buik, en hoofd beschikbaar te krijgen voor het vormgeven aan je antwoord op de vraag van de dood: Wat doet ertoe, nu? Wat is in dit moment nodig? Wat is nu het meest waar? En wat is nu dan liefde?
Je handen vrij prepareren
Ik heb proberen duidelijk te maken wat mij helpt om mijn angst op schoot te nemen, steeds opnieuw, in plaats van erin op te gaan. Zodat ik mijn lijf, leden en bewustzijn zo goed als ik kan vrij prepareer voor wat wezenlijk is in het nu. Ik had het over:
1. De eigen intrinsieke goedheid en schoonheid herkennen
2. Waarheid en liefde herkennen als grondslagen van het universum, oftewel het mysterie
3. Vertrouwen durven stellen in je subjectieve waarneming
Ad 1: Wanneer je het oordeel over je wezen uitbesteedt, zul je altijd bang zijn voor anderen. Je zult je handen vol hebben aan pleasen, bewijzen, verdedigen of aanvallen, en daar je tijd aan opsouperen.
Ad 2: Het externe kompas van staat, kapitaal en traditie heeft niets in te brengen tegen het feit dat we op ramkoers liggen met de natuur, waar ons voortbestaan van afhankelijk is. Hun protocol heeft ons eerder op dit hachelijke punt gebracht. We kunnen ons er niet meer aan vast houden. Om niet op angstdrift te raken, hebben we een ander kompas nodig, moeten we naar binnen. De diepte in. Op zoek naar het kompas van het Gewetene, dat daar huist. Dat niet geijkt is op het Noorden, maar op het mysterie . Je daar thuis weten, geeft ruimte om te antwoorden vanuit je wezen op de situatie die zich voordoet.
Ad 3: Je aangeboren weten dat je intrinsiek goed bent, is een intuïtief en subjectief weten. Je zult je subjectieve waarneming daarvan moeten vertrouwen, wil je kunnen ontspannen in jezelf.
Daarnaast zijn de aanwijzingen van je ‘mysterie-kompas, alleen door je eigen subjectieve oren te horen. Alleen te verstaan door je subjectieve ziel.
Je subjectieve waarneming ook hier leren vertrouwen, is essentieel om de angst-gestuurde controle uit handen te kunnen geven. Om op de koers te komen liggen van je oorspronkelijke aard. Toe te komen aan wat het überhaupt de moeite waard maakt om (voort) te bestaan.
In en uit de war
Niemand wordt geboren met het idee dat hij of zij niet deugt, niet goed genoeg is. Wanneer we ons verlaten voelen, trekken we de verwarde conclusie dat er toch iets met ons aan de hand moet zijn. “Mijn eenzaamheid is een direct gevolg van het feit dat ik niet beter verdien. Dat moet wel zo zijn, anders zou ik niet alleen gelaten worden”. Maar eigenlijk snappen we het niet: wat is er dan mis? We slaan er een slag naar en proberen vervolgens uit alle macht ‘zo’ niet te zijn.
Wanneer je weer weet durft te hebben van je oorspronkelijke aard, val je in jezelf terug. Dat voelt als op jezelf teruggeworpen worden en het allemaal op je eentje moeten zien uit te zoeken, maar er gebeurt iets anders. Er ontstaat essentiële autonomie.
Die autonomie schuilt in je niet meer afhankelijk maken van de mening van anderen, waar het je intrinsieke waarde betreft. Dat geeft vrijheid. En de moed om nog verder je diepte in te gaan. Daar het geweven doek van het mysterie tegen te komen. Daar je anker uit te gooien, i.p.v. in de ander.
Vertwijfelde golven
Veel spirituele tradities gebruiken de metafoor van de zee en de golven. De zee staat voor de oorsprong, en de golven voor de oneindige schakeringen waarin het mysterie zich toont. Alle golven zijn een unieke expressie van die zee. Die ook als een binnenzee in hen is, zolang als hun golvenleven duurt.
Wat zou er gebeuren wanneer de golven zichzelf zouden afkeuren? Eigenlijk dus bang zijn dat andere golven hen afkeuren? En de zee hen niet wil?
Ze zouden niet kunnen niet ontspannen, zich niet goed genoeg voelen om zich te mogen laten dragen door het water, naarstig bezig een andere golf te worden dan ze zijn. Ze zouden zich afzonderen, zich handhaven zonder enige steun. Ze denken dat alles valt of staat met hun inspanning en wilskracht. En ze proberen vooral niet terug te vloeien in dat unheimische ruime sop. Ze veranderen liever in een ijsklomp dan dat ze smelten of verdampen.
De hel
Wij mensen zijn als collectief van golven angstig vervreemd geraakt van de zee van onze oorsprong.
We kunnen dan geen uitdrukking zijn van dat waar de zee, die we niet durven te vertrouwen, voor staat. En dat geeft lijden. Diep lijden.
Een kip die haar vredig scharrelende kippen-inborst niet kan leven, omdat ze in een legbatterij zit, lijdt. Een jachtluipaard dat niet onbegrensd kan suisen over de savanne, lijdt. Een paard dat alleen in een wei wordt gezet, lijdt, zoals mensen lijden wanneer ze hun groepsdier-natuur te ver uit het oog verliezen.
Mensen lijden nog meer wanneer het leven dat ze leiden steeds minder resoneert met wie ze in wezen zijn. Steeds minder deel is van het mysterieweefsel.
In extreme mate geldt dat voor foute wereldleiders, die gruwelijk huishouden. Die kunnen niet anders dan compleet ontkoppeld zijn van hun kern. Zo zie ik dat. Ze doen pijn, omdat ze pijn hebben.
Ik wil geen schrale troost aanreiken om die verderf zaaiende ontspoorden te kunnen verdragen. Ik zou niet hevig treuren wanneer ze het loodje zouden leggen, zo nodig met een doeltreffend duwtje van buitenaf.
Geweldloosheid predik ik niet. Net als bij kanker moet soms het gezwel weggesneden worden om de rest van het organisme een kans te geven weer gezond te worden. Maar kanker blijft een systemische ziekte.
Foute wereldleiders zijn als tumoren die voort kunnen woekeren door de systemische zwakte van een samenleving die dergelijke leiders kiest.
We kunnen een idioot omleggen, maar er staat er zo weer één voor in de plaats. Door onszelf in het leven geroepen.
Goddelijk ingrijpen graag
Het overgrote deel van de ellende die mensen door de eeuwen heen hebben moeten doorstaan, heeft niets te maken met de aard van het leven op zich. We hebben die elkaar aangedaan. Omdat we als collectief ontspoord zijn.
Boos zeggen we: als God zou bestaan zou hij een stokje moeten steken voor onrecht, misbruik en slachtpartijen.
Kan hij dat dan? Ik zie God niet als een wezen buiten ons. Hij is het weefsel, waar wij van gemaakt zijn. Ik voel in dat weefsel een onomstotelijke en onomkoombare autoriteit, maar geen mogelijkheid om rechtstreeks in te grijpen.
Als wij dat weefsel niet willen zijn, kan er alleen gewacht worden. En wordt er geleden. Ook door God.
Kabir (c. 1440-1518) dicht:
How humble is God?
God is the tree in the forest that
allows itself to die and wil not defend itself in front of those
with the ax, not wanting to cause them
shame.
And God is the earth that will allow itself to
be deformed by man’s tools, but He cries; yes God cries,
but only in front of His closest ones.
And a beautiful animal is being beaten to death,
but nothing can make God break His silence
to the masses
and say,
“Stop, please stop, why are you doing this to me?”
How humble is God?
Kabit wept
when I
knew
Natuurlijk is er ook verschrikking, die we helemaal niet verkiezen. Dood en verlies door natuurrampen, ongelukken of ziekte, kunnen diepe wonden slaan. Maar hoeven nog geen hel te veroorzaken. De hel ontstaat wanneer wij elkaar niet in de ogen kijken, elkaar niet herkennen als dezelfde. Wanneer we er niet voor elkaar zijn in voorspoed, tegenspoed en rampspoed.
Ik realiseer me dat ik niet zozeer de krachten van de natuur vrees. Natuurkrachten kunnen doden, maar ze nemen je ook weer op in hun gelederen. Het duister van de nacht in de Franse Morvan, waar ik woon en waar het echt nog donker wordt, is van een velouren omhulling. Niks bedreigends aan, tot mijn verwondering. De bedreiging komt van mensen. Ik vrees hun hardvochtigheid, wanneer ze bang zijn, en ontkoppeld.
Ik kan er niet voor in staan dat het mij zelf lukt om uit de greep te blijven van vecht, - vlucht, bevries- of doodlig reacties, wanneer het erom begint te spannen. Misschien ren ik heel hard weg, terwijl ik een kind laat verzuipen. Ik hoop dat ik dat niet doe. Dus ik oefen het sterker worden in het op zijn plaats houden van het zwaard van mijn schip. Ik oefen mijn vertrouwen. Omdat ik weet dat ik daarmee recht doe aan de werkelijkheid van wie ik ben. Van wie wij zijn.
Wachten
Hoe lang laten we God nog wachten?
Hoe lang stellen we het nog uit ons te ontfermen over onze angst? De leiding te nemen over onze bange geldingsdrang en overlevingsdrift, zodat die niet over lijken gaan?
Wanneer zeggen we: Why am I doing this to you? To me? To us?
We kunnen in ons eentje het collectief niet veranderen, we kunnen wel onze steen in de rivier verleggen. En hem niet meer terugleggen waar hij eerst lag.
Laten wij het zijn die de stilte van de God uit het gedicht van Kabir doorbreken.
Ik roep mezelf op tot heldhaftigheid. En jou ook. Niet om de koelbloedige bink uit te hangen, maar omdat ik je nodig heb. En jij hebt mij nodig.
Admit something:
Everyone you see, you say to them, “Love me”
Of course you do not do this out loud, otherwise
someone would call the cops.
Still, though, think about this, this great pull in us to connect.
Why not become the one who lives with a
full moon in each eye that is
always saying,
With that sweet moon-language,
what every other eye in
this world is
dying to hear?
-Hafiz, c.1320-1389-
Liefdesaffaire
Als ik het over een liefde heb, en over verbondenheid, wil ik geen associaties oproepen met het kleverige plaatje van liefde, dat in kerstfilms te gelde wordt gemaakt. Dat plaatje verkoopt goed: We horen wel ergens de klepel hangen van ons door Hafiz verwoorde verlangen, maar we hoeven de klok niet zelf te luiden.
Sentiment is de pleister op de wonde van het niet durven leven van waarheid. Liefde houdt van waarheid. Zonder trekt ze krom.
De liefdesaffaire waar ik op doel gaat over intimiteit. Die met jezelf. Die met het mysterie dat in je cellen fluistert: uit mij kom je voort. Ik ben in jou, jij bent in mij. Waad door mij en laat mij door jou waden.
Hij gaat ook over intimiteit met het mysterie in de ander.
Over intimiteit met alles dat uit het mysterie geboren werd:
Met de lucht die je ademt, met de steeds wisselende atmosferen van de dag, met de zwijgende, niet makkelijk toegankelijke winter, met de orkaan, met de gewichtsloze vrede in zijn oog. Met de kussentjes onder het pootje van je kat, die tegen je aan is komen liggen. Met de rijkdom van gewoonweg rusten. Met de lava die nu over IJsland stroomt. Met de roerloze diepte van een rimpelloos meer. Met de open hemel die je aankijkt via de blik van een pasgeborene. Met je pijn en de pijn van de mensen om je heen.
Deze liefdesaffaire wil reiken tot en met intiem zijn met de dood. Met het sterven van je lichaam. En nog verder.
Waarheid is liefde. De waarheid van de dood dus ook. En zoeter dan we misschien vermoeden.
Trouw met me
Sinds altijd probeert de fenomenale schoonheid van de schepping ons te verleiden: vertrouw me, zeg ja.
Wij zijn het zijn die afwijzen.
Wij zijn het paradijs niet uitgezet, wij zijn degenen degenen die God uit het paradijs zetten.
Laten we recht doen aan onze menswaardigheid. Aan ons vermogen de liefde te beamen en daar ons werk van te maken. Dat hoeft niet plechtig en zwaar op de hand. Het aangaan van een intieme verbintenis met het bestaan geeft vreugde.
We kunnen het nog langer uitstellen. En ons door het leven op de knieën laten dwingen, totdat we de liefde aanvaarden.
Dat kan ook.
EFilms, en dan geen kerstfilms, die mij altijd bijbleven als veel te makend hebbend met wat ik in dit zesluik heb willen zeggen zijn:
Dead Man Walking, van Tim Robbins
Magnolia, van Paul Thomas Anderson
Into The Wild, van Sean Penn
Per toeval zag ik laatst een oude documentaire, uit de jaren 80 geloof ik. 'Letting go, a hospice journey' heet hij. Als je nog eens kerstpotje wil grienen: https://youtu.be/15tQGqJ3KyM?si=TKWUD3lqd2ua07G-
En wij dan, hoe dan,al deze dingen?
Ik peins over een werkboek.......
Over workshops.....
En over een online oefengroep...
En over een Gilde van Geliefden........, een Menigte van Minnaars, een Niet Geheim Genietschap, een Maatschap van Alledaagse Mysici.....
*Een jonge filosofe bracht een half jaar geleden het boek Apocalypsofie (uitsterven voor beginners) uit. Ik las het nog niet, maar 'goed uitsterven' of 'uitsterven voor beginners' zou ik voor het zesluik gebruikt kunnen hebben. Zonder dat ik, - noch Lisa Doeland overigens, weet ik van een interview met haar- , fatalistisch ben.