Deel 4 Zesluik ‘Leven met Losse Handen’ in tijden van opdrogende bestaansgronden: Schering en inslag van God

Korte samenvatting van deel 3: (H)erkenning van je wezenlijke goedheid is onontbeerlijk, wanneer je jezelf wilt kunnen toevertrouwen aan jezelf, de ander en de rivier van het leven.

sterrenhemel

Deel 4: Schering en inslag van God

Het enge huisje

Ik heb lange tijd bijzonder slecht in mijn lichaam gezeten. Ik voelde mij eruit gekatapulteerd, kon niet of nauwelijks ‘zakken’. ‘In mij is geen plek om te rusten’, schreef ik eens in mijn dagboek. In mijn pogingen toch in te dalen, dacht ik dat ik dan wel vreselijke dingen zou tegenkomen in mij. Waarom zou ik anders verhuisd zijn naar tobbende regionen in en boven mijn hoofd? Die vreselijke dingen bleken ‘gewoon’ leegte, eenzaamheid, angst, verdriet en woede te zijn, die ik als ‘no go area’s’ had leren bestempelen. Gebieden die me deden denken aan de geheimzinnige, in zichzelf gekeerde elektriciteitshuisjes, waar in geel en zwart een afbeelding van een bliksemschicht op geplakt was. Voor onweer was ik sowieso al panisch bang, maar toen ik eenmaal kon lezen, bleek er bij de bliksemschicht ook nog: ‘Levensgevaarlijk. Hoogspanning’ te staan.

Potente vrede

Mijn gevoelens bleken pijnlijk, maar niet levensbedreigend te zijn. Juist leven brengend. Daarover schreef ik al van alles. Maar er is meer.

In slaap vallen vond ik als kind ook eng. Wanneer er bij het slapen gaan alleen welterusten tegen me gezegd werd, maar geen ‘tot morgen’ was ik bang dat ik voorgoed zou verdwijnen in een peilloos zwart gat. Als puber voelde ik hoe ik me niet durfde over te geven. Ik liet me dan met op elkaar geklemde kaken toch maar overmannen door de slaap. Om de volgende dag niet te moe te zijn om naar school te gaan.

Deze angsten hadden, achteraf gezien, alles te maken met de emotionele verlating die ik had beleefd, maar verwezen ook naar een diepte. Zeker peilloos donker en ontzagwekkend, maar niets om bang voor te zijn. In tegendeel.

Tot mijn verbazing bleek er ,- onder de bodem van mijn kwetsuren-, niet nog een laag oud zeer te zitten, maar ruimte. Ter hoogte van mijn buik en bekkenbodem, maar dan in energetische zin.

Van bovenaf zag hij er nog uit als een voor eeuwig opslokkende zwarte mond:

zeebodem

Eenmaal erin gedurfd, werd het anders: zoals de foto bovenaan dit artikel:
Een ruimte als het universum; zonder einde. Het is er donker, maar niet naargeestig. Vormeloos, maar potent. Als de potentie van de oceaan, die voelbaar is wanneer ik er in zwem zonder nog grond onder de voeten te hebben.

In die ruimte is alles in potentie aanwezig.  Het potentiële gevaar van de potentiële oceaan dus ook. Er valt niet mee te spotten. Toch is het er vredig, potent vredig. Ik kan vertrouwen.
Want ik ervaar er ook een autoriteit, die eveneens onmetelijk is. Die autoriteit heeft iets onomkoombaars. Hij lijkt te zeggen: hoever je ook wegloopt, je kan alleen in me vallen, niet eruit. Je hoort bij mij, want ik ben deel van jou, en jij bent deel van mij.

Zonder dogma

De autoriteit lijkt de bron en meetlat van oer-waarachtigheid , maar is zonder dogma. Dogma is vorm. Vorm kan deze macht nooit vangen, omdat hij onbegrensd is.
(Religieuze) rituelen en regels kunnen manieren zijn om in de buurt te zijn van dit ‘absolute’. Maar wanneer de vorm zelf tot iets absoluuts verklaard wordt, toetsen we ons niet meer aan die zich steeds verversende bron van waarheid.  We meten onszelf en elkaar dan aan de vorm die we zelf verzonnen hebben. Zo bijten we ons stap voor stap verder vast in een zelf verzonnen gevangenis van uitverkorenen en outcasts. Van de bron los, van God los, daar heb je het weer.

Het zwaard

Een bootje gebruikte ik al eerder als metafoor voor mens zijn op aarde. Een bootje drijvend op de rivier van het leven.  Een beetje boot heeft een zwaard. Die is als een soort vin, die je door de bodem van je schuitje kunt steken, om beter op koers te  blijven. Het zwaard zorgt er ook voor dat je schuin tegen de wind in kunt zeilen, zonder te kapseizen.

boot

Wanneer ik merk dat ik door de stromingen van mijn angsten mee op drift genomen wordt, is het aan mij om het zwaard dieper het water in te steken. Het water staat dan metafoor voor de potente ruimte van autoriteit en waarachtigheid, waar ik het hierboven over had. Het zwaard staat voor mijn vermogen om mezelf daarin geplant te houden.

Om dit te illustreren een verhaaltje over mijn éénpitters-schap en mijn relatie tot marketing:

Mijn geld verdienen als zelfstandige, roept vele zorgen op: 'kan ik wel genoeg verdienen, waar blijven die klanten, en blijven ze wel?' Aan marketing heb ik een broertje dood, wat ook te maken heeft met het al heel jong ontstane idee, dat ik me als aantrekkelijk zal moeten verkopen om in beeld te zijn.
Los daarvan houd ik er gewoon niet van. Het is mijn stiel niet, snoept tijd weg van waar ik me echt mee wil bezig houden. Ik ontkom er natuurlijk niet geheel aan, en dat is oké. Want ik snap dat ik moet laten weten dat ik besta en wat ik doe. En ik wil ook graag gezien worden.

Maar wanneer ik, gegrepen door angst, me probeer te voegen naar hoe er tegenwoordig reclame gemaakt wordt, moet worden misschien wel, dan raak ik los van mezelf. Ik wil het niet, het past niet bij me.
Het zwaard weer terug het water in duwen, laat me mijn koers weer voelen. Ook al is er geen belofte dat die koers me voldoende klandizie zal opleveren. Dat is lastig om uit te houden, en misschien moet ik er een baantje naast zoeken, maar het zwaard moet geplant blijven in de ruimte van innerlijke autoriteit, die me vertelt wat wel en niet klopt voor me. Wil ik ten minste niet in opgejaagd wild veranderen, of in gevoelens van zinloosheid stranden.
Die innerlijke autoriteit heeft niet veel te maken met mijn persoonlijke verdiensten, maar is rechtstreeks verbonden is met die voorgeboortelijke ruimte van oer-waarachtigheid.

Garanties worden niet gegeven.
Verklaringen ook niet. Toch vind ik er een onbetwistbaar thuishonk.

Is daar de plek waar ik kan rusten.

hoofd rust 6d

Weerloos gevaarlijke liefde

Het zwaard van de boot heb ik op allerlei fronten van mijn bestaan steeds op zijn plaats te houden. Ook daar waar ik geconfronteerd wordt met de klimaatveranderingen. En waar door pijn en angst het zwaard omhoog gestuwd wordt. Ik oefen dat niet te laten gebeuren. Daarover in deel zes meer.

Niet dat ik dan niet bang meer ben. Ik kan wel op mijn plaats blijven. In de buurt van de bron. Dat geeft kalmte. Dat is de basis. De paarden in me slaan niet meer op hol. Maar er is meer nodig om ze ook weer te laten genieten van de zon, het gras, hun prachtige paardenlichaam, en elkaar.

Hier komt voor mij het hart weer om de hoek kijken.
De ruimte van hart ervaar ik als net zo onbegrensd en onontkoombaar als de ruimte van de waarachtigheid. En eigenlijk ook net zo autoriteitsvol, maar dan in een warme variant.

In het therapeutisch werken met cliënten, drijft uiteindelijk liefde boven. Steevast. Zelfs ouders die hun kind hun liefde onthielden, al dan niet hardhandig, kil of zelfs wreed, hadden (onbewust) eigenlijk niets liever gewild dan hun liefde te geven. Maar ze durfden niet meer. Hun kiem van goedheid, van hun wezen dus, werd gekwetst toen ze nog afhankelijk en weerloos waren. De heksen en  draken, waar ik het in deel drie over had, trommelden elkaar tot leven en wijdden zich aan de bewaking. En alles wat maar in de buurt kwam van de ogenschijnlijke weerloosheid van hun liefde, werd van de kaart geveegd.
Kinderen komen heel dicht in de buurt. Ze kunnen niet anders. Ze zijn nog hun wezenskiem. Die spiegel is te gevaarlijk, want hij laat defensie wegsmelten.

Ik praat beroerd ouderschap niet goed. En reken maar dat er heel wat afgeraasd en afgerekend wordt in sessies.

excalibur 2

Wanneer ik het over liefde heb, zie ik niet het plaatje voor me dat vroeger altijd prijkte op de cover van het Jehovagetuigenblaadje ‘De Wachttoren’: Glimlachende heterostelletjes en modelgezinnen, hand in hand kuierend door een soort teletubby-landschap. Dit blaadje slingerde wel eens rond in ons huis toen ik klein was, omdat mijn moeder altijd bereid was in gesprek te gaan, met wie er ook maar wat te zeggen had. Dat prijs ik in haar, maar als kind werd ik, - voor mij toen nog onverklaarbaar, al wee van dat plaatje. Die voorstelling van een gecastreerde wereld. Ik voelde me er ook unheimisch bij. Alsof er wel eens iemand op die wachttoren op de loer zou kunnen staan, om je van je sokkel te schieten, wanneer je het waagde je van een minder gesuikerde kant te laten zien.
Liefde en zachtheid zijn niet per definitie hetzelfde. Liefde is naast zacht en van een ware zoetheid, ook ferm, vitaal en ongerept.

En zonder liefde gaat het niet. Zonder nabijheid, affectie, gehoord worden, troost. Dan zijn we net zo reddeloos verloren als zonder het in de diepte geplante zwaard van innerlijke autoriteit. Slaan we net zo paniekerig  op hol, of stranden we in zinloosheid. Van een heel eenzaam soort, in dit geval.

Mijn hart laat me weten dat het waarachtigheid kent en ervan houdt, ook al doet die mij of een ander in eerste instantie pijn.  'Maar', zegt het, 'mededogen mag niet verloren gaan in welke waarheid dan ook'.  Het hart vindt het goed dat er begrensd wordt, maar niet dat er veroordeeld wordt, want daarvoor is het menselijk perspectief veel te beperkt.

Het geweven doek

Het levensdrama, soms smartelijk en ontluisterend, schildert zich voort op een van schering en inslag geweven doek. Schering als de verticale draad van geworteld zijn in oer-waarachtigheid. En de inslag als de horizontale draad van gelijkwaardig verbonden blijven, van in ieder geval mededogen.

geweven doek

De draden borgen elkaar en vormen een kompas:
Het hart toetst de innerlijke autoriteit: is wat daar lijkt ‘te kloppen’ wel een vorm van autonomie in waarachtigheid? Of gaat het om een angstig egocentrisme, - al dan niet in quasi spiritueel onthechte verpakking-, dat geen deel meer uitmaakt van het grote geheel?

Op zijn beurt ankert het zwaard van de oer-waarachtigheid en innerlijke autoriteit de moed van mijn hart om zich te tonen. Te gaan staan in mijn liefde. Zodat ik mijn handen vrij heb om te omhelzen, gerust te stellen, enthousiast te zijn, en ontroerd, vriendelijk 'nee te zeggen' toe te juichen, te verwarmen.

En de ruimte van de oer-waarachtigheid toetst: is wat juist lijkt in het hart, eigenlijk wel liefde? Of speelt er toedekken, pleasen, leeg geven, dwepen, verstikken?

Er wordt dus wederzijds gepeild of er sprake is van liefde in waarheid en van waarheid in liefde.

Mysterie

Het geweven doek zie ik als het mysterie, of als mysterieuze essentie. Tussen de draden door glinstert licht: die van oer-potentie, oer-waarachtigheid en soevereine liefde. Die in wezen één en dezelfde zijn.

Hoe kan ik deze dingen zeker weten? Dat kan ik niet.

Mijn weten is volstrekt subjectief. Dat kan niet anders wanneer in het mysterie getast wordt. In strikte zin bestaat objectiviteit overigens überhaupt niet. We nemen allemaal waar via de filter van ons lichaam.
Er rest mij niets dan vertrouwen te stellen in mijn waarneming. Dat kostte me decennia, overigens. En en was ook nodig om eerst de filters van mijn her en der verwrongen ikje op te klaren. Of me dat voldoende lukt, kan ik net zo goed nooit objectief vaststellen.

Toch meen ik dat ik inmiddels het verschil kan voelen tussen de aanwijzingen, die het kompas van mijn ‘angst en afweer-gestuurde ik’ levert,  en  aanwijzingen van het kompas, dat het mysterie inbouwde in mijn lichaam.
Dat verschil is nogal overtuigend. Omdat het kompas van het mysterie een rust brengt, die door niets anders gebracht wordt. Mits ik mijn zwaard erin plant.

Dan weet ik nog niet waarom ik besta. Wat de bedoeling is.
Het mysterie lijkt wel een hint te geven:

Misschien is de diepste waarheid liefde.

How
Did the rose
Ever open its heart
And give to the world all of its beauty?
It felt the encouragement of light against its being

Otherwise we all remain too
frightened

-Hafiz, 1320-1389-

Deel 5 gaat over subjectief weten. Lees hier verder