Deel 3 Zesluik ‘Leven met Losse Handen’ in tijden van opdrogende bestaansgronden: ‘De coming-out van een gevallen engel’

eekhoorn-slaapt-bij-engel-300x225

Deel 3: De coming- out van een gevallen engel

Korte samenvatting van  deel 2: Bestaansonzekerheid is teruggekeerd van zogenaamd weggeweest. Daarin schuilt de kans om in het licht van de sterfelijkheid, dat zich niet meer laat verduisteren, weer te voelen wat wezenlijk is: verbondenheid.

Juist in het trouwe wentelen van de aarde om de zon, -precies op zo’n afstand dat we niet verijzen of  verbranden, nog extra beschermd door een levenslievende atmosfeer, zit een onvoorwaardelijk en gul dragen. Je zou er ook een oneindig geduld en gracieuze genade voor het menselijk ge-stoethaspel in kunnen zien.
Zoals de vriendelijke namiddag altijd weer lijkt te zeggen: ‘Morgen is er weer een dag. Wat vandaag niet lukte, wordt je niet nagedragen. Je kan het morgen weer proberen’.

Maar wat nou als die koesterende zon vruchtbare gronden en onszelf zou verzengen? Wanneer van eeuwigheid ruisende oceanen ons dreigen te overspoelen?

Straf?

De aarde wordt vaak als een moeder voorgesteld. Dan zou je kunnen gaan denken dat ‘mama ons niet meer moet’. En dan zal ‘papa’: God de vader, het ook wel gehad zal hebben. Hij heeft vast nog wel een goede Bijbelse plaag op de plank liggen om over ons uit te storten, bij wijze van genadeklap.

Worden we gestraft dan? Nee, daar geloof ik helemaal niks van. De klimaat veranderingen, samen met het verdwijnen van soorten, is een gevolg van de  processen, die wij zeker op gang geholpen hebben. Maar de afkalving van de biotoop waar ons bestaan van afhankelijk is, is geen veroordeling. Het is niet een afgeschreven worden als onmogelijke, laat staan slechte wezens, die nu hun verdiende genadeloze loon krijgen.

Essentiëel goed.  Dat zijn we. Zo voel ik dat diep in mijn binnenste. Hoe weerzinwekkend mensen zich ook kunnen gedragen, de kiem van hun wezen, noch de kiem van hun handelen is slecht. Liefde is de diepste motor.

trol2

Trollen en heksen

Ik herinner me een oefening die ik tijdens mijn studie aan BodyMindopleidingen deed. Die ging over het hoger en het lager zelf. Afdalend in de onderaardse gewelven mijn onaangename kanten, zag ik hoe al die trollen en heksen in me, met hun  zuinigheid, gezeur, geslijm, geschreeuw, scherpe oordelen, egocentrisme, berekeningen, bitsheid, lompheid, ongeduld en opvliegendheid, probeerden voor mij op te komen. Om een voorbeeld te geven: wanneer ik me kattig kritisch uitleef op mijn arme partner, ben ik meestal moe. En gefrustreerd over de hoeveelheid werk die er nog ligt, waar ik me verantwoordelijk voor voel. Waardoor ik stuurs, bijna hardvochtig zelfs,  doorjakker, en verander in een ‘pain in the ass’ voor mijn omgeving. Ik kan dan mijn gedrag afkeuren, wat ik ook doe, maar als ik het daarbij laat, gooi ik het kind met het badwater weg. In mijn gevit zit een boosheid, die eigenlijk op wil komen voor mijn recht op rust. En dat recht hangt weer samen met gewoonweg mogen bestaan, zonder daar ook maar iets voor hoeven te bewijzen.  In mijn stennis-schopperij schuilt een indirecte poging om mijn ‘goed genoeg zijn’ zoals ik ben, in ere te herstellen.

Daar is geen niks ‘lager zelverigs’ aan. Het gaat om een hoger Zelf-besef, dat zich door allerlei omstandigheden vertwijfeld terugtrok in de kruipruimtes van mijn lichaam. Waar het gebocheld raakte en indirecte strategieën verzon, om toch voor mijn intrinsiek waardevol zijn op te komen. En me tegelijkertijd beschermen tegen de pijn die ik daarin heb opgelopen.

Onvermijdelijk kreupele strategieën, en vaak ook schadelijke, heb ik uit die kruipruimtes zien opdoemen. Maar de kern ervan bleef schoon, wezenlijk en vitaal. Zich hard makend voor de intrinsieke kostbaarheid van mijn bestaan en mijn essentie.

trol

Magistraal kado

Als ik de tijd neem, zie ik aan elk ontaard gedrag, deze intentie ten grondslag liggen. Misschien vooral gericht op bescherming en behoud van het eigen ik. Maar ook in die gerichtheid zit liefde. Zeker: een door overlevingsdrift ingekapselde en door kwetsing verwrongen liefde, maar toch. Deze uitspraak vraagt om veel meer toelichting en voorbeelden. Die ga ik zeker geven, maar niet in dit zesluik. Dat wordt een apart artikeltje.

Voor nu: natuurlijk vind ik dat schadelijk gedrag altijd begrensd moet worden, desnoods met onverbiddelijke (maar meedogende) hand.
Wat ik wil zeggen, is dat schadelijk gedrag verwijst naar de gekwetste parel van in essentie goed zijn. De parel van goed zijn en goed willen doen. Van liefde willen geven. Liefde zijn misschien wel. Een kind van het mysterie, van de Bron, van God.
Ons geboren worden is een magistraal liefdes-cadeau, in de vorm van een verrukkelijk babylichaampje, dat zich in volstrekte weerloosheid wil schenken. Het is verpletterend pijnlijk wanneer dat cadeau onvoldoende herkend wordt, en onvoldoende in verrukking ontvangen.
De parel komt dan noodgedwongen te huizen in de buiken van de onderaardse trollen en heksen, die met hand en tand de verdediging op zich genomen hebben. Maar eigenlijk ook niets liever willen dan weer gerehabiliteerd worden als de engelen die ze zijn, en die niet door eigen toedoen moesten vallen.

R.M Rilke schreef:

Wellicht zijn alle draken in ons leven
Uiteindelijk prinsessen
Die er in angst en beven slechts naar haken
Ons eenmaal dapper en schoon te zien ontwaken.

Wellicht is alles wat er aan verschrikking leeft

In diepste wezen wel niets anders dan iets
Wat onze liefde nodig heeft.

Coming Out

Wezenlijke goedheid herkennen en erkennen, juist ook in mezelf, is voor mij een schoorvoetend proces geweest. Te vertrouwen op zo’n subjectief ‘weten’ en er dan ook nog openlijk voor te gaan staan, is voor mij bijna als een soort ‘coming-out’ geweest. Een beetje zoals mensen, die in universitair intellectuele kringen verkeren, niet zomaar rondbazuinen dat ze ook kerkgangers zijn, zo voelde ik me erbij.
Ik schreef een paar jaar geleden dit gedicht:

Stel dat
De oceaan denkt dat ze te diep is
De lucht twijfelt aan zijn soort luchtigheid
De zon een cursus zoekt om anders te leren schijnen
De stenen vinden dat ze in beweging moeten komen

Is er iets mis?

Is er iets mis met God?
Waarom met jou dan wel?

Voorwaarde voor herstel en verbinding

Mijn (h)erkenning van de parel, is de enige manier om te durven afdalen in de krochten van mijn zogenaamde 'niet deugen’. Omdat dat 'misschien wel ‘niet deugen’ erdoor ontzenuwd raakt. Ik durf dan te kijken, omdat ik niet meer alsnog ‘slecht’ kan blijken. Door de draken te vertrouwen, worden ze de prinsessen die ze altijd al waren. Maar dan heel sterk en ‘streetwise’. Mijn handen en hart, die ik eerder kwijt was aan het bevechten van mezelf en anderen, komen vrij om te voelen wat nodig en goed is, en daar rechtstreeks werk van te maken. Dankzij de drakenkracht kan dat ook.

Disclaimer: Ik heb het hier over een levenslang groeiproject. Waarin ik geregeld terugval in het zijn van een draak van een prinses, maar wel steeds langer kan blijven in het zijn van een prinses met drakenkracht. Die zich durft te verbinden, omdat ze weet dat ze niet langer ontmaskerd kan worden als 'niet de moeite waard', of 'fout'.

rivier

Pas dan

De (h)erkenning van essentiële goedheid, is ook de enige manier om me te durven toe te vertrouwen aan de rivier van leven in mij. Die me hoe dan ook richting de dood voert, los van bestaanszekerheid of bestaansonzekerheid, maar me daarmee geen kwaad doet.
Wanneer ik de mogelijkheid dat de aarde misschien wel verder draait zonder ons, op mezelf betrek, dat wil zeggen: op mijn diepste aard, dan pas krijgt de verontrusting vat op me. Want als mijn diepste aard niet goed is, hoe kan die van het mysterie, waar ik uit voortkom en deel van uitmaak, dat dan wel zijn? En als er een splitsing zou zijn, tussen het mysterie en mij: dan mag ik er vast niet meer bij horen.

Pas dan, als ik dat denk, ben ik ‘van God los’, ben ik niet meer geworteld in het mysterie van leven en dood. Althans: dan kan ik dat mysterie niet meer door de dood heen voelen. Dan spring ik mijn bootje uit. Ben ik een drenkeling in de levensrivier, gebruik ik in paniek andermans bootjes als drijfhout. Waardoor die kapseizen en ik concurrerend slaags raak met de nieuwe drenkeling. Of ik bombardeer me tot een machtige piraat en ik eigen me de hele mensenvloot toe, in de merkwaardige overtuiging dat ik de rivier wel eens even naar mijn hand kan zetten.

In mijn bootje blijven zitten

Verankerd blijven in onze diepste aard en in die van het mysterie, is een voorwaarde om de hel niet los te laten breken.
Maar dat gaat niet zomaar. Dat blijkt wel uit de hellen die we sinds mensenheugenis steeds opnieuw over ons hebben afgeroepen.
In ons bootje blijven zitten, hoe dan ook, dat vereist de moed van overgave bij vol bewustzijn. Maar dan heb je ook wat, volgens Hafiz:

God
And I have become
Iike two giant fat people living
in a tiny boat
we keep bumping into
each other
And

l
a
u
g
h
i
n
g

Lees hier deel 4 van dit Zesluik. Het is opgedragen zijn aan een zin van Rumi ‘Do not feel lonely, the entire universe is in you’